Staf met een vrouwenfiguur

Het Ethnologisches Museum kocht deze staf in 1903 van de Duitse verzamelaar Paul Körner, samen met een aantal andere Surinaamse objecten. In de bijgeleverde informatie beschreef de verzamelaar de herkomst van de staf: een medewerker van een zendelingenpost van de zogenaamde Hernhuttergroep zou de staf van iemand hebben afgenomen, “omdat hij hem anders niet zou hebben gegeven”.

De zendelingen van de Hernhuttergroep behoren tot de Evangelische Broedergemeente die voornamelijk werkzaam was in Suriname. Ze verdiepten zich in de talen en gebruiken van plaatselijke bevolkingsgroepen, maar hadden vaak ook plantages om hun activiteiten te bekostigen. Vanwege hun langdurige ‘vertrouwensband’ en regionale netwerken waren zendelingen geschikte tussenpersonen voor Europese musea die etnografische collecties wilden opbouwen. In de loop van de 19de eeuw gingen zendelingen systematisch objecten verzamelen voor export. Zo zijn talloze religieuze voorwerpen in Suriname onder dwang afgenomen van bekeerden of ‘heidenen’.

Oorspronkelijk behoorde deze staf toe aan marrons (specifiek de Ndyuka-stam); een bevolkingsgroep van Afrikaanse oorsprong die de slavernij op de plantages was ontvlucht om een bestaan op te bouwen in het achterland van Suriname. De staf werd geroofd in de tijd dat Suriname onder Nederlands koloniaal bewind stond. De roof van cultuurgoederen heeft blijvende gevolgen voor het collectieve geheugen over gebruiken en tradities van de oorspronkelijke eigenaren.

Jongsma + O’Neill maakten een documentaire - te zien op het scherm - met dichter Onias Landveld, wiens Ndyuka familie sterke banden heeft met het gebied waaruit de staf geroofd is.

MH Roofkunst Surinaamse Staf
Suriname, Staf met een vrouwenfiguur, ca. 1900, hout, metaal en aluminiumfolie, 78 cm Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum. Foto: Claudia Obrocki.

Marrons

‘Marrons’ is een verzamelnaam voor verschillende bevolkingsgroepen in Suriname. De grootste 6 zijn de Ndyuka, Saamaka, Aluku, Kwinti, Matawai en Paamaka. Zij stammen af van voormalige tot slaaf gemaakten die de plantages waren ontvlucht. Om uit handen te blijven van de Nederlanders vestigden de Marrons zich in de ontoegankelijke bossen, waar ze zij aan zij leefden met de inheemse bevolking van Suriname. De kunst, religies en gebruiken van de Marrons worden gekenmerkt door Afrikaanse en inheemse invloeden en culturen, maar hebben tegelijkertijd een heel eigen karakter.

Houtsnijkunst

Houtsnijwerk speelt een belangrijke rol in de Marroncultuur. Vanaf het midden van de 19de eeuw decoreerden Marronmannen de uit hout gesneden bankjes, kammen, roerstaven, kano's en pagaaien met gravures en reliëfs. Terwijl Amerikaanse en Europese onderzoekers het aanvankelijk zagen als een authentieke Afrikaanse kunstvorm, is inmiddels duidelijk dat de Marron-houtkunst een eigen stijl heeft. Ook per Marrongemeenschap bestaan er grote regionale verschillen tussen de vormentaal en het technisch vakmanschap. Bij de Ndyuka werden bijvoorbeeld vaker figuratieve motieven gebruikt, zoals hagedissen, slangen, vogels en menselijke figuren.

Staf

De betekenis van de staf voor zijn oorspronkelijke eigenaren blijkt lastig te achterhalen. De overgeleverde informatie is beperkt. Kunstvoorwerpen van de Marrons zijn op grote schaal van ze afgenomen, waardoor de kennis erover verloren is gegaan. Er zijn tot op heden geen vergelijkbare staffen bekend die meer inzicht kunnen bieden. Verschillende experts hebben zich erover gebogen. De stijlkenmerken van de staf wijzen op vroege houtsnijkunst, te zien aan de grove contouren. Opvallend zijn daarnaast de gegraveerde puntjes op het gezicht, de buik en de benen van de vrouwenfiguur, die mogelijk verwijzen naar scarificatie, een vorm van lichaamsversiering die gebruikelijk was onder Marronvrouwen.

Staf (Detail)
Suriname, (Detail van) staf met een vrouwenfiguur, ca. 1900, hout, metaal en aluminiumfolie, 78 cm, Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, Berlijn. Foto: Claudia Obrocki.

Hernhutters in Wanhatti

In 1735 vestigden de eerste zendelingen van de Evangelische Broedergemeente zich in Suriname met als doel de bevolking tot het christendom te bekeren. Tussen 1892 en 1907 waren ze actief in Wanhatti. De hernhutters namen de tijd om een vertrouwensband op te bouwen met de lokale bevolking, maar in de praktijk verliep het bekeren nogal moeizaam. In de jaarverslagen lezen we dat de zendelingen soms de moed verloren, omdat de Ndyuka vasthielden aan hun eigen rituelen. ‘Heidense afgodsbeelden’ zouden de bekering in de weg staan en moesten daarom – al dan niet met geweld of inzet van verdovende middelen – worden afgenomen. Daarnaast bood het de hernhutters een uitgelezen kans een verzameling op te bouwen.

Indexkaart Staf
Indexkaart met een beschrijving van de Surinaamse staf, gemaakt bij opname in de collectie van het Ethnologisches Museum, 1903, Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, Berlijn.

Nuance

Overtuigd van hun religieuze doel zagen zendelingen en missionarissen het meenemen van rituele voorwerpen vaak niet als roof. Tegenwoordig zijn de meningen verdeeld over de praktijk van bekeren en het afnemen van objecten. Enerzijds wordt een gevoel van verlies van cultuur ervaren door de stelselmatig afgenomen (kunst)voorwerpen. Anderzijds is een groot deel van de hedendaagse christelijke Surinaamse bevolking verbonden aan deze bekeringsgeschiedenis en staat men hier niet altijd negatief tegenover. De culturele ontmoetingen tussen zendelingen, missionarissen en de lokale bevolking waren complex en verweven in een context van sociale, koloniale en politieke omstandigheden.